Konijntjes huppelde onbezorgd tussen de bomen. Hier en daar stak een ree nieuwsgierig zijn kop omhoog en bleef de voorbijganger al herkauwend schaapachtig nakijken. Vogeltjes waren luid aan het zingen en fladderde enthousiast in het rond met takjes, veertjes en haren om de heerlijkste zachte nestjes te bouwen voor hun jongen. Af en toe schoot er een eekhoorn langs die dan een stukje verder op halt hield, zijn staart op een typisch eekhoorn-achtige manier (die ik momenteel niet anders weet te beschrijven) heen en weer bewoog om vervolgens in een boom te verdwijnen. Zonnestralen zochten alle gaten in het bladerdek op en verwarmde Leonore verkleumde lichaam. De nacht was lang en koud geweest. Ondanks dat de dagen langer werden, waren de nachten nog iets te fris om lekker in het bos te kamperen. Sowieso was er niks 'lekker in het bos kamperen' aan omdat de kans om in een of andere 'dode' maag te verdwijnen verontrustend hoog was deze dagen. Het was Leonore al meerdere te binnen geschoten dat de bossen, heidevelden en andere natuurgebieden allen zo vredig leken, iets wat totaal niet paste bij het 'OMG het is één grote apocalyps en iedereen sterft'. Of nouja, sterven, dat was dus het probleem. Niemand stierf meer. Of nouja, stierf wél maar niet echt. Of nouja, ach laat ook maar. Al gauw was Leonore tot de conclusie gekomen dat de natuur nou eenmaal wreed is. Dat was het altijd al geweest en dat zal het altijd ook zijn. Oh, de mensheid dreigt uit te sterven en er lopen rottende lijken die je proberen op te vreten? Hier; zie hoe lief deze konijntjes grasjes knabbelen! Pure wreedheid.
Ze spuwde op de grond en trapte tegen een steen. Om het geheel natuurlijk nog wreder te maken was de steen te groot en haar voet te klein met als gevolg dat haar voet nu te blauw was. "Godverdeteringtyfuszombiedingen..." en zo ging het wel even door. Leonore was eigenlijk nooit zo van het grof gebekte geweest maar kennelijk had ook zij haar grens van beschaving bereikt na een nacht lang levend worden opgevroten door muggen. Weer eens wat anders dan zombies, dat dan weer wel, maar ze was deze afwisseling nu al spuug en spuugzat.
Ze strompelde half slepend met haar voet verder. Veel zorgen maakte zich er niet over, de pijn zal zo wel weg trekken. De dieren waren inmiddels allen gevlucht voor haar mooie stemgeluid. Even beet ze bedenkelijk op haar lip. Die Walkers kwamen af op geluid, wellicht was haar openbare uiting van iets wat weinig weg had van poëzie niet zo heel slim geweest. Aan de andere kant, veel walkers waren er niet in de bossen. Er waren vroeger al amper mensen in de bossen, dus waarom zou de niet-dode-maar-toch-wel-dode-variant dat wel doen? Plus, alle andere wezens in het bos waren ook bezig met hun geluiden te delen aan iedereen die het horen wou, daar was toch ook geen dooie op afgekomen? Dat laatste hield haar wel vaker bezig, zou het kunnen zijn dat de walkers onderscheidt konden maken tussen mensengeluid en dierengeluid? Hadden de dieren tot nu toe gewoon geluk gehad? Of hadden de zombies geleerd dat het niet loonde om achter een mus aan te jagen? Hmm. Al denkend liep ze verder.